Onze taaladviezen

Tekstschrijven is een vak. En bij het schrijven van teksten komen veel taalvragen voorbij. Dit naslagwerk geeft erop antwoord. Het is bestemd voor iedereen die heldere en informatieve teksten wil schrijven en vloeit voort uit onze jarenlange praktijk.

Los of aaneen?

Samenstellingen en afleidingen
Woordgroepen
Combinaties van samenstellingen en woordgroepen
Combinaties met voorzetsels

 

Samenstellingen en afleidingen

Een samenstelling is een woord dat bestaat uit delen die ook los kunnen voorkomen. Een afleiding is een woord dat met een achtervoegsel (zoals -achtig, -loos en -ig) is afgeleid van een ander woord.

De hoofdregel voor samenstellingen en afleidingen – van zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden of werkwoorden – is eenvoudig: samenstellingen worden aaneengeschreven (Leidraad/Schrijfwijzer).

Voorbeelden

ademhalen, opzijschuiven, tekortschieten
leergierig, volautomatisch
brutobedrag, eigenwoningbezit, lagelonenlanden, minimuminzet
schaapachtig, machteloos, brokkelig 

Woordgroepen

Een woordgroep is een serie woorden die bij elkaar worden gehouden door een grammaticaal verband, zoals in een zin. Dat verband hoeven we niet te tonen in de spelling. Daarom schrijven we de woorden in een woordgroep los van elkaar (Leidraad).

Voorbeelden

academisch ziekenhuis
veel te ver, ad hoc, huis aan huis
Willem II, 2 oktober 1969

in der minne, te allen tijde

Wanneer is een samenstelling een samenstelling en geen woordgroep? Dat is te horen aan de klemtoon: als het tweede deel van een zogenaamde samenstelling ook wordt beklemtoond, gedraagt het zich kennelijk als een apart woord en is het ook als zodanig op te vatten.

Voorbeelden

1. Het zwartboek was vormgegeven als een zwart boek.
2. Die bakaardappelen vind je niet terug in die bak aardappelen.

Sommige samenstellingen worden niet aaneengeschreven, maar gekoppeld dan wel gescheiden door een liggend streepje (zie verder aldaar).

Soms speelt de betekenis een rol, zoals in veel gelezen boeken of veelgelezen boeken. Het eerste betekent een boel gelezen boeken, het tweede boeken die door veel mensen zijn gelezen.

Combinaties van samenstellingen met woordgroepen

1. Een samenstelling waarin een woordgroep voorkomt, schrijven we helemaal aaneen (Leidraad). Dit zijn meestal wat in de Leidraad van 1995 nog drieledige samenstellingen werden genoemd.

Voorbeelden

1. lange termijn, onroerend goed
2. langetermijnstrategie, onroerendgoedmarkt

2. In een samenstelling met een uitheemse woordgroep gebruiken we in de regel een koppelteken (Leidraad).

Voorbeelden

1. a capella, haute couture
2. a-capellakoor, haute-couturewinkel

3. In een samenstelling met een eigennaam die uit meer delen bestaat, laten we de eigennaam compleet met spaties intact (Leidraad).

Voorbeelden

1. Middellandse Zee, Tweede Kamer
2. Middellandse Zeegebied, Tweede Kamerlid

4. In een samenstelling met een woordgroep die eindigt op een cijfer, letter of symbool, laten we de woordgroep intact (Leidraad).

Voorbeelden

1. Willem II, vitamine B12
2. Willem II-stadion, vitamine B12-kuur

Combinaties met voorzetsels

De hoofdregel luidt: alleen vrije voorzetsels mogen een verbinding aangaan met een ander woord (Schrijfwijzer). Wanneer is een voorzetsel vrij? Als het niet bij een zelfstandig naamwoord of werkwoord hoort.

Voorbeelden

1. Het ligt bovenop.
2. Het ligt boven op de kast.
3. Je kunt hiervan afzien.
4. Je kunt hiervanaf zien.
5. Je vindt de krik achterin.
6. Achter in de auto vind je een krik.
7. Hij plaatste zijn eigen pannetje voor op het fornuis.
8. Hij plaatste zijn eigen belang voorop.
9. Ik woon vlak bij mijn werk.
10. Ik woon vlakbij.

In zin 2 hoort op bij de kast. Het mag daardoor geen verbinding met boven aangaan. In zin 1 hoort op nergens bij en moet het worden verbonden met een ander woord. Zinnen 3 en 4 zijn beide juist. Zin 3 heeft als betekenis 'Je hoeft het niet te doen', zin 4 'Je kunt hiervandaan kijken'. In zin 3 mag af niet aanhiervan worden verbonden aangezien het deel uitmaakt van het werkwoordafzien van. In zin 4 is het 'vrij', want het hoort niet bij zien

Hetzelfde geldt voor achterzetsels die bij een zelfstandig naamwoord horen. 

Voorbeelden

1. Ik ben die straat in gereden (naamwoordgroep: de straat in)
2. Hij is van het paard af gevallen (naamwoordgroep: van het paard af)
3. Ik weet niet waar deze tekst over gaat (ook wel: waarover deze tekst gaat)

Een voorzetsel dat bij een werkwoord hoort, wordt eraan vast geschreven.

Voorbeelden

1. De auto is goed ingereden (werkwoord: inrijden)
2. Hij is sterk afgevallen (werkwoord: afvallen)
3. Ik hoop dat hij overgaat (werkwoord: overgaan)
4. Mijn spullen hadden er gemakkelijk bij gekund (een werkwoord bijkunnen bestaat niet)

Als het voorzetsel voor een werkwoord niet bij dat werkwoord hoort, maar deel uitmaakt van een voorzetselvoorwerp, dan wordt het aaneengeschreven met het voorafgaande voorzetsel of bijwoord of er, daar, hier of waar.

Voorbeelden

1. Heb jij daarin getrapt? (trappen in)
2. Ben jij daar ingetrapt? (intrappen)
3. Moet je in de bus achteruit stappen? (een stap zetten in achterwaartse richting)
4. Moet je in de bus achteruitstappen? (achteruitlopen)
5. Moet je in de bus achter uitstappen? (de achteruitgang nemen)

De hoofdregel blijft kortom overeind bij twee of meer voorzetsels.

Voorbeeld

6. Ik weet dat het ervan afhangt. Het hangt ervan af.

Het werkwoord is afhangen van. Af hoort bij het werkwoord en wordt eraan vast geschreven (niet 'vastgeschreven': dat zou zoiets zijn als vastschroeven met een pen). Van maakt deel uit van het voorzetselvoorwerp en moet dus worden verbonden aan het voorafgaande bijwoord er.